Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1701

Datum uitspraak2008-04-17
Datum gepubliceerd2008-10-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 07/1682 WOB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wob. Onderliggende stukken ambtsbericht. De weigering de stukken onder het individueel ambtsbericht openbaar te maken is onvoldoende gemotiveerd. Met een algemene verwijzing naar de in de Wob genoemde uitzonderingsgronden kan niet worden volstaan. Beroep gegrond.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen enkelvoudige kamer UITSPRAAK in het geding met reg.nr. AWB 07/1682 WOB tussen: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, vertegenwoordigd door mr. L.J. Blijdorp, en: de Minister van Buitenlandse Zaken, zetelend te ’s Gravenhage, verweerder. 1. PROCESVERLOOP De rechtbank heeft op 16 april 2007 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 29 maart 2007 (hierna: het bestreden besluit). Het onderzoek is gesloten ter zitting van 5 maart 2008. 2. OVERWEGINGEN Eiser heeft verweerder bij brief van 24 januari 2007 verzocht om de onderliggende stukken van het in het kader van zijn asielprocedure opgestelde individuele ambtsbericht. Bij besluit van 13 februari 2007 heeft verweerder eiser de stukken toegezonden die aan het individuele ambtsbericht ten grondslag liggen, waarbij de passages die vertrouwelijk dienen te blijven zijn verwijderd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, e en g van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verweerder heeft zich daarbij beroepen op de belangen van bronbescherming, bescherming van de gehanteerde methoden en technieken van onderzoek en het voorkomen van onevenredig nadeel voor anderen. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij volledige inzage in de bronstukken behoort te verkrijgen, aangezien het voor hem anders niet te zien en na te gaan is of het individueel ambtsbericht inhoudelijk en formeel juridisch op de juiste wijze en zorgvuldig tot stand is gekomen. De bescherming van de openbare orde mag er niet toe leiden dat de bescherming van eisers rechten in het nauw komt. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom het onmogelijk is alle informatie te verstrekken. Eiser is ten onrechte niet gehoord. Verweerder heeft de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank zal mogen kennisnemen van de betreffende Wob-stukken. Eiser heeft bij brief van 27 juni 2007 de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van deze stukken en om (mede) op grondslag van deze stukken uitspraak te doen. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de gedingstukken en deze mede ten grondslag gelegd aan deze uitspraak. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, e en g van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen, het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, of het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. Vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat de Minister bij een beslissing inzake openbaarmaking van stukken die ten grondslag liggen aan een individueel ambtsbericht in het algemeen de belangen van bronbescherming, bescherming van onderzoeksmethoden en technieken, eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen zwaarder mag laten wegen dan het openbaarheidsbelang. In het onderhavige geval heeft verweerder zich in zijn algemeenheid op deze belangen beroepen, en passages niet openbaar gemaakt die aangegeven zijn met code 1, omdat deze informatie bevatten met betrekking tot personen die betrokken zijn geweest bij het onderzoek, alsmede met code 2 omdat deze informatie bevatten over gebruikte methoden en technieken en het kennisniveau waarvan bij het onderzoek is uitgegaan. Eiser is van oordeel dat de stukken integraal openbaar dienen te worden gemaakt. Nu eiser geen toegang heeft tot de betrokken passages zal de rechtbank beoordelen of de belangen waarop verweerder zich beroept zich voordoen en of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat die belangen zwaarder dienen te wegen dan het openbaarheidsbelang. De rechtbank stelt voorop dat zonder nadere motivering niet begrijpelijk is onder welk in de Wob genoemde belangen “het kennisniveau waarvan bij het onderzoek is uitgegaan” is te scharen. Dit zal door verweerder nader dienen te worden gemotiveerd. Voorzover verweerder doelt op de kennis van de door de vertrouwenspersoon dan wel de door de vertrouwenspersoon bij het onderzoek ingeschakelde derden, is de rechtbank, mede gelet op de bevindingen van de Nationale Ombudsman in het rapport van 27 september 2007 (2007/200), in het bijzonder p. 46, van oordeel dat een geanonimiseerde en algemene omschrijving van de deskundigheid en kwalificaties van bij het onderzoek ingeschakelde vertrouwenspersonen niet weggelakt mag worden. Dit geldt a fortiori voor de omschrijving van de deskundigheid en de kwalificaties van de door de vertrouwenspersonen ingeschakelde derden. In de onderliggende stukken is in dit geval niet duidelijk aangegeven of er een dan wel twee vertrouwenspersonen onderzoek hebben verricht, is hun identiteit niet aangegeven, evenmin als hun deskundigheid en kwalificatie, en is –op een persoon na- niet de identiteit en hoedanigheid aangegeven van de door de vertrouwenspersoon ingeschakelde derden. Behoudens voorzover in het memorandum van 6 februari 2006 onder de kopjes bron 1 en bron 2 specifieke, tot personen herleidbare informatie hieromtrent is vervat, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend gemotiveerd waarom de door verweerder genoemde belangen zich verzetten tegen openbaarmaking van deze meer algemene informatie omtrent de deskundigheid van de bronnen. Verweerder zal nader dienen te motiveren welke belangen zich tegen openbaarmaking van dergelijke geanonimiseerde en algemene passages verzetten en waarom die belangen zwaarder wegen dan het openbaarheidsbelang. In het memorandum van 6 februari 2007 is voorts op p. 2 onder 1 een passage weggelakt betreffende het onderzoek naar de authenticiteit van een document van 28 oktober 2002 en een document van 14 januari 2004. Dit onderzoek heeft uitsluitend betrekking op de inhoud van het document. Zonder nadere motivering is niet in te zien waarom de gehele passage, die de inhoud van dat document bespreekt, achterwege dient te blijven. Hier zou gedeeltelijke openbaarmaking op zijn plaats kunnen zijn. Hetzelfde geldt terzake van dezelfde informatie die is weggelakt in het emailbericht van 24 februari 2006. Op dezelfde bladzijde onder 4 is voorts een passage weggelakt over de mogelijkheid onderzoek te doen in [persoon 1] en over de contacten van de vertrouwenspersoon aldaar. Zonder nadere motivering is niet in te zien waarom openbaarmaking van deze passage niet mogelijk is. Op dezelfde bladzijde onder het kopje aanvullend is weggelakt een passage over de vraag of informatie afkomstig van eiser zelf door bron 1 dan wel bron 2 bevestigd kon worden. Zonder nadere motivering is niet in te zien welke van de in de Wob genoemde belangen zich er tegen verzet dat het al dan niet door niet nader genoemde bronnen bevestigen van informatie afkomstig van eiser zelf weggelakt dient te worden. Het betreft hier de uitkomst van het onderzoek naar de juistheid van de verklaring van eiser. Het memorandum van 5 september 2005 ten slotte bevat algemene informatie over registers in Azerbeidjaan, welke ook in een algemeen ambtsbericht betreffende dit land kan worden opgenomen. Zonder nadere motivering is niet in te zien waarom welk in de Wob genoemd belang zich tegen openbaarmaking van deze informatie verzet. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de weigering de stukken openbaar te maken onvoldoende is gemotiveerd. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 9 april 2008 zaaknummer 200705016/1 (www.raadvanstate.nl) vereist toepassing van de Wob dat de afweging tussen het openbaarheidsbelang en de belangen die worden beschermd door de in de Wob vermelde weigeringsgronden (de rechtbank leest: uitzonderingsgronden) zo nodig per concreet document of onderdeel daarvan wordt gemaakt. Ook hier geldt dat de passages waarvan openbaarmaking is gevraagd zo uiteenlopend zijn van aard en inhoud dat met een algemene verwijzing naar de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, de en g genoemde uitzonderingsgronden niet kan worden volstaan. Het beroep is mitsdien gegrond omdat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder in de proceskosten van eiser te veroordelen, welke kosten onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair worden begroot op een bedrag van € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting x factor 1 x € 322). Tevens dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 143 te vergoeden. Beslist wordt als volgt. 3. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; - veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van eiser begroot op € 644 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de griffier van deze rechtbank; - bepaalt dat het Ministerie van Justitie het door eiser betaalde griffierecht van € 143 (zegge: honderddrieenveertig euro) aan hem vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 17 april 2008 door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Nicolai, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage. Afschrift verzonden op: DOC: B